Een vraag die veel mensen met diabetes bezighoudt, is: kan je met diabetes gewoon sporten? Natuurlijk kan dit, al zijn er wel een aantal punten waar je rekening mee moet houden. Als diëtist krijg ik dan ook vaak de vraag wat je als diabeet nu moet doen rondom en tijdens je inspanning. Aangezien de effecten van inspanning en de punten waar je rekening mee moet houden sterk verschillen tussen type 1 en type 2 diabetes, zal ik deze apart behandelen. In dit artikel leg ik eerst uit wat diabetes mellitus type 1 (DM1) precies inhoudt en ga ik verder in op voeding bij sport en DM1.
Wat is diabetes mellitus type 1?
Diabetes, ook bekend als suikerziekte, is een auto-immuunziekte die veel voorkomt. In Nederland heeft 1 op de 16 mensen diabetes, waarvan 1 op de 10 Nederlanders diabetes mellitus type 2 heeft. Diabetes is een chronische stofwisselingsziekte. Ten gevolge van onvoldoende werking van insuline is de stofwisseling van koolhydraten, maar ook die van vetten en eiwitten verstoord. Insuline wordt gemaakt in de beta-cellen van de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Koolhydraten worden in de vorm van glucose door het bloed in het lichaam getransporteerd. Insuline stimuleert de opname van glucose in de cel, de stapeling van glycogeen in de lever en de glucoseopname in de vetcellen. Het afweersysteem ziet de beta-cellen van de eilandjes van Langerhans als ziekte en vernietigt deze. De alvleesklier produceert geen of onvoldoende insuline, waardoor de lichaamscellen geen glucose kunnen opnemen en het glucosegehalte in het bloed te hoog wordt.
Symptomen van DM1 zijn onder andere: veel dorst, vaak moeten plassen, gewichtsverlies, vermoeidheid en in ernstige gevallen verzuring van het lichaam.
Je krijgt dus geen diabetes type 1 door het eten van te veel suiker!
De exacte oorzaak van DM1 is nog onduidelijk. Het begint met aanleg voor DM, ook zonder diabetes in de familie. Vervolgens raakt het afweersysteem uit evenwicht, waardoor het de cellen aanvalt die insuline maken. Maar de oorzaken hiervoor zijn nog onbekend.
De behandeling van DM1
Mensen met diabetes type 1 moeten zichzelf één of meerdere malen per dag insuline toedienen. Dit kan met behulp van een insulinepen of insulinepomp. Deze behandeling is levenslang nodig. Mensen met diabetes type 1 gaan regelmatig naar diabeteszorgverleners: internist, diabetesverpleegkundige en diëtist maar ook naar bijvoorbeeld de oogarts. Daarnaast is voor iedereen met diabetes een gezonde leefstijl erg belangrijk: regelmatig bewegen en gezond eten. Het doel van de behandeling is het normaliseren van de bloedglucosewaarden, voorkomen van een hoge bloeddruk, preventie van complicaties zoals oog- en nierafwijkingen, hart- en vaatziekten en zenuwafwijkingen en het bevorderen van het algemeen welbevinden.
Hypo- en hyperglykemie
Het is belangrijk om de bloedsuikerspiegel te normaliseren. Dit houdt in deze tussen de 4.0 en 10.0 mmol/L te houden. Een bloedsuiker onder de 4.0 mmol/L noemen we een hypoglykemie, wat gepaard gaat met concentratieverlies, lusteloosheid, hongergevoel, transpireren, trillerig gevoel, hartkloppingen, angstgevoelens en vermoeidheid en kan worden veroorzaakt door te veel insuline, te weinig koolhydraten in de voeding en/of te veel bewegen.
Een bloedsuiker hoger dan 10.0 mmol/L noemen we een hyperglykemie. Symptomen hiervan zijn veel plassen, veel dorst hebben en houden, vermoeid zijn, plotselinge humeurigheid, snel boos worden, misselijk zijn of overgeven. Bij een hyperglykemie moet er extra insuline worden bijgespoten om de bloedsuiker naar beneden te krijgen. Daarnaast is het belangrijk om veel te drinken -suikervrij natuurlijk- en kan extra beweging ook helpen.
Sporten
Voldoende bewegen is gezond, zowel voor mensen met diabetes als voor mensen zonder diabetes. Beweging heeft gunstige effecten op het lichaamsgewicht, de insulinegevoeligheid en de algemene fitheid. Een dagelijkse training van 30 minuten kan de insulinebehoefte verlagen met circa 25%. In het algemeen kan iedere diabetespatiënt elke sport beoefenen, al moet er wel rekening gehouden worden met de bloedsuikers. Een slechte diabetesregulatie of het onvermogen om een hypoglykemie aan te voelen, kunnen een contra-indicatie voor inspanning zijn. Een goede regulatie is belangrijk wanneer er begonnen wordt met sporten. Sporten verhoogt het risico op hypoglykemie doordat de gevoeligheid van de cellen voor insuline is vergroot en de glucosevoorraad door lichamelijke beweging wordt verbruikt. Na het sporten gaat het lichaam glucose gebruiken om de voorraden opnieuw aan te vullen.
Zowel fysieke inspanning als insuline stimuleren de opname van glucose in de spier, waardoor de bloedglucose daalt.
Adviezen
Vooraf aan het sporten
Zorg ervoor dat mensen in je omgeving op de hoogte zijn van je diabetes en wat ze moeten doen mocht je in een hypoglykemie belanden.
- Zorg ervoor dat je snelwerkende suikers (dextrosetabletten) bij je hebt.
- Controleer de bloedglucosewaarde voor het sporten
- <7 mmol/L: Gebruik 15 gram koolhydraten extra
- >15 mmol/L: Injecteer extra insuline
- Reduceer de hoeveelheid snel-/kortwerkende insuline voor het sporten.
Tijdens het sporten
- Bij matige inspanning van <1 uur: voor of tijdens het sporten 25 tot 30 gram koolhydraten of minder insuline vooraf.
- Bij een zware of langer durende lichamelijke inspanning: 30 tot 60 gram koolhydraten en/of minder insuline vooraf.
Na het sporten
- Houd rekening met zogenaamde late hypoglykemieën enkele uren na de sport.
- Wanneer je tijdens de avonduren gesport hebt, dient de bloedglucose hoger dan 9 mmol/L te zijn om een late hypoglykemie te voorkomen. Dit kan door het nuttigen van extra koolhydraten of om (in overleg met je behandelend arts) de insuline voor de nacht te verlagen.
Deze punten zijn algemene richtlijnen en moeten individueel worden aangepast. Belangrijk is om je eigen lichaam goed te leren kennen.
Houd je bloedsuikerspiegel in de gaten, zowel voor, tijdens en na je inspanning en leer hoe je lichaam reageert op de inspanning. Zorg ervoor dat je aanpassingen zowel in je insuline als in je voeding altijd overlegt met je diabetesverpleegkundige, diëtist en/of internist.